Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Jul 15, 2024

Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Jul 15, 2024

Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Hoe weet ik wat voor type wielrenner ik ben?

Jul 15, 2024

Je vraagt het jezelf vast weleens af: wat voor type renner ben ik eigenlijk? Een klimmer, een sprinter, of toch meer een puncheur. Wat voor wielrenner je op dit moment bent is vooral een kwestie van kijken naar je vermogens. Ook aanleg en training speelt een rol.

Vermogens

Kijk uitdrukkelijk niet naar je power profiel. Dus we kijken niet naar dat grafiekje in Strava, maar naar fatigue resistance. Het is namelijk leuk om 1500 Watt te sprinten in de eerste 10 kilometer van je training, maar er is nog nooit een sprint beslecht aan het begin van een wedstrijd. Met fatigue resistance kijken we naar het power profiel na een x hoeveelheid kilojoules. Hierdoor kijk je bijvoorbeeld naar je 5 minuten waarde na 2000 kJ, oftewel aan het einde van een vermoeiende wedstrijd. Door op die manier naar vermogens te kijken, kan je een klimmer onderscheiden van een puncheur of een sprinter.

Ook interessant is het om die vermogens relatief te maken naar het gewicht, waardoor de klimmers of sprinters bergop boven komen drijven. Minstens even interessant is het om deze vermogens ook nog eens relatief te maken aan de CdA waarde. Dit is een maat voor hoe aerodynamisch iemand op de fiets zit. Hoge vermogens zijn leuk, maar als je als een windscherm op de fiets zit, heb je er weinig aan. De vraag in het profwielrennen vandaag de dag is dan ook of je hoge vermogens na x vermoeidheid in een aeropositie of op de tijdritfiets kan leveren. Met een aerodynamische houding en een kleine heuphoek (hoek tussen romp en bovenbenen) is het namelijk veel lastiger hoge vermogens te fietsen dan rechtop met de handen op het stuur. Een wielrenner met een wat hoger gewicht en goede aerodynamische eigenschappen, zou op die manier weleens een tijdrijder kunnen zijn.

Spiervezeltype verdeling

Wat voor wielrenner je bent is afhankelijk van aanleg en training. Wat voor wielrenner je kan worden hangt vooral af van je spiervezeltype verdeling en waar je fysiologische plafond ligt om te kunnen verbeteren. De een is van nature meer een duursporter dan een sprinter, maar niet iedereen kan zich tot het niveau van de Tour de France trainen. Als je relatief meer spiervezels hebt van het ene type, dan ben je meer in die richting trainbaar dan andersom.

Elke type wielrenner een specifieke mix heeft van langzame (slow-twitch, Type 1) en snelle (fast-twitch, Type 2A en 2X) spiervezels. Slow-twitch vezels, ook wel Type 1 genoemd, zijn ideaal voor langdurige inspanningen. Ze zijn duurzaam en hebben een voorkeur voor vetverbranding – dit zijn kenmerken van een “duursporter”.

Type 2A spiervezels zijn een beetje sneller dan Type 1 en hebben een voorkeur voor het verbranden van koolhydraten. Ze kunnen meer kracht leveren dan Type 1, maar raken sneller vermoeid. Type 2X, of “anaerobe” spiervezels, zijn voor de hoogste intensiteitsactiviteiten. Dit zijn de vezels die een rol spelen in krachtige sprints en demarages, maar ze zijn het snelst uitgeput van allemaal.

Belangrijk om te weten is dat er ook “hybride” vezels zijn – spiervezels die kenmerken delen van zowel slow-twitch als fast-twitch. De verdeling en het type van deze vezels in het lichaam kan sterk worden beïnvloed door training. Als je deze type vezels veel hebt in de spiergroepen die je nodig hebt voor wielrennen, dan ben je wellicht makkelijker aan te passen naar een sprinter of klimmer afhankelijk van het type trainingen dat je doet.

Deze hybride vezels verklaren dat sommige wielrenners zich makkelijker aanpassen aan het trainingsregime dan anderen.

Maar dan de brandende vraag is, hoe kom je er achter welke spiervezels jij hebt. Op dit moment is dat nog niet zo makkelijk te weten. De gouden standaard is een spierbiopt. Dan neem je een stukje spier uit het lichaam, wat geanalyseerd wordt onder een microscoop. Echter haal je dan dus spier weg, wat niet echt een optie is voor een topsporter. Plus de vraag rijst of dat ene stukje spier wel iets zegt over de vezelverdeling op andere plekken.

Tot dat we hiervoor betere methodes hebben is het dus eigenlijk vooral een kwestie van trainen en monitoren of de trainingen het beoogde doel bereiken.

Je vraagt het jezelf vast weleens af: wat voor type renner ben ik eigenlijk? Een klimmer, een sprinter, of toch meer een puncheur. Wat voor wielrenner je op dit moment bent is vooral een kwestie van kijken naar je vermogens. Ook aanleg en training speelt een rol.

Vermogens

Kijk uitdrukkelijk niet naar je power profiel. Dus we kijken niet naar dat grafiekje in Strava, maar naar fatigue resistance. Het is namelijk leuk om 1500 Watt te sprinten in de eerste 10 kilometer van je training, maar er is nog nooit een sprint beslecht aan het begin van een wedstrijd. Met fatigue resistance kijken we naar het power profiel na een x hoeveelheid kilojoules. Hierdoor kijk je bijvoorbeeld naar je 5 minuten waarde na 2000 kJ, oftewel aan het einde van een vermoeiende wedstrijd. Door op die manier naar vermogens te kijken, kan je een klimmer onderscheiden van een puncheur of een sprinter.

Ook interessant is het om die vermogens relatief te maken naar het gewicht, waardoor de klimmers of sprinters bergop boven komen drijven. Minstens even interessant is het om deze vermogens ook nog eens relatief te maken aan de CdA waarde. Dit is een maat voor hoe aerodynamisch iemand op de fiets zit. Hoge vermogens zijn leuk, maar als je als een windscherm op de fiets zit, heb je er weinig aan. De vraag in het profwielrennen vandaag de dag is dan ook of je hoge vermogens na x vermoeidheid in een aeropositie of op de tijdritfiets kan leveren. Met een aerodynamische houding en een kleine heuphoek (hoek tussen romp en bovenbenen) is het namelijk veel lastiger hoge vermogens te fietsen dan rechtop met de handen op het stuur. Een wielrenner met een wat hoger gewicht en goede aerodynamische eigenschappen, zou op die manier weleens een tijdrijder kunnen zijn.

Spiervezeltype verdeling

Wat voor wielrenner je bent is afhankelijk van aanleg en training. Wat voor wielrenner je kan worden hangt vooral af van je spiervezeltype verdeling en waar je fysiologische plafond ligt om te kunnen verbeteren. De een is van nature meer een duursporter dan een sprinter, maar niet iedereen kan zich tot het niveau van de Tour de France trainen. Als je relatief meer spiervezels hebt van het ene type, dan ben je meer in die richting trainbaar dan andersom.

Elke type wielrenner een specifieke mix heeft van langzame (slow-twitch, Type 1) en snelle (fast-twitch, Type 2A en 2X) spiervezels. Slow-twitch vezels, ook wel Type 1 genoemd, zijn ideaal voor langdurige inspanningen. Ze zijn duurzaam en hebben een voorkeur voor vetverbranding – dit zijn kenmerken van een “duursporter”.

Type 2A spiervezels zijn een beetje sneller dan Type 1 en hebben een voorkeur voor het verbranden van koolhydraten. Ze kunnen meer kracht leveren dan Type 1, maar raken sneller vermoeid. Type 2X, of “anaerobe” spiervezels, zijn voor de hoogste intensiteitsactiviteiten. Dit zijn de vezels die een rol spelen in krachtige sprints en demarages, maar ze zijn het snelst uitgeput van allemaal.

Belangrijk om te weten is dat er ook “hybride” vezels zijn – spiervezels die kenmerken delen van zowel slow-twitch als fast-twitch. De verdeling en het type van deze vezels in het lichaam kan sterk worden beïnvloed door training. Als je deze type vezels veel hebt in de spiergroepen die je nodig hebt voor wielrennen, dan ben je wellicht makkelijker aan te passen naar een sprinter of klimmer afhankelijk van het type trainingen dat je doet.

Deze hybride vezels verklaren dat sommige wielrenners zich makkelijker aanpassen aan het trainingsregime dan anderen.

Maar dan de brandende vraag is, hoe kom je er achter welke spiervezels jij hebt. Op dit moment is dat nog niet zo makkelijk te weten. De gouden standaard is een spierbiopt. Dan neem je een stukje spier uit het lichaam, wat geanalyseerd wordt onder een microscoop. Echter haal je dan dus spier weg, wat niet echt een optie is voor een topsporter. Plus de vraag rijst of dat ene stukje spier wel iets zegt over de vezelverdeling op andere plekken.

Tot dat we hiervoor betere methodes hebben is het dus eigenlijk vooral een kwestie van trainen en monitoren of de trainingen het beoogde doel bereiken.

Je vraagt het jezelf vast weleens af: wat voor type renner ben ik eigenlijk? Een klimmer, een sprinter, of toch meer een puncheur. Wat voor wielrenner je op dit moment bent is vooral een kwestie van kijken naar je vermogens. Ook aanleg en training speelt een rol.

Vermogens

Kijk uitdrukkelijk niet naar je power profiel. Dus we kijken niet naar dat grafiekje in Strava, maar naar fatigue resistance. Het is namelijk leuk om 1500 Watt te sprinten in de eerste 10 kilometer van je training, maar er is nog nooit een sprint beslecht aan het begin van een wedstrijd. Met fatigue resistance kijken we naar het power profiel na een x hoeveelheid kilojoules. Hierdoor kijk je bijvoorbeeld naar je 5 minuten waarde na 2000 kJ, oftewel aan het einde van een vermoeiende wedstrijd. Door op die manier naar vermogens te kijken, kan je een klimmer onderscheiden van een puncheur of een sprinter.

Ook interessant is het om die vermogens relatief te maken naar het gewicht, waardoor de klimmers of sprinters bergop boven komen drijven. Minstens even interessant is het om deze vermogens ook nog eens relatief te maken aan de CdA waarde. Dit is een maat voor hoe aerodynamisch iemand op de fiets zit. Hoge vermogens zijn leuk, maar als je als een windscherm op de fiets zit, heb je er weinig aan. De vraag in het profwielrennen vandaag de dag is dan ook of je hoge vermogens na x vermoeidheid in een aeropositie of op de tijdritfiets kan leveren. Met een aerodynamische houding en een kleine heuphoek (hoek tussen romp en bovenbenen) is het namelijk veel lastiger hoge vermogens te fietsen dan rechtop met de handen op het stuur. Een wielrenner met een wat hoger gewicht en goede aerodynamische eigenschappen, zou op die manier weleens een tijdrijder kunnen zijn.

Spiervezeltype verdeling

Wat voor wielrenner je bent is afhankelijk van aanleg en training. Wat voor wielrenner je kan worden hangt vooral af van je spiervezeltype verdeling en waar je fysiologische plafond ligt om te kunnen verbeteren. De een is van nature meer een duursporter dan een sprinter, maar niet iedereen kan zich tot het niveau van de Tour de France trainen. Als je relatief meer spiervezels hebt van het ene type, dan ben je meer in die richting trainbaar dan andersom.

Elke type wielrenner een specifieke mix heeft van langzame (slow-twitch, Type 1) en snelle (fast-twitch, Type 2A en 2X) spiervezels. Slow-twitch vezels, ook wel Type 1 genoemd, zijn ideaal voor langdurige inspanningen. Ze zijn duurzaam en hebben een voorkeur voor vetverbranding – dit zijn kenmerken van een “duursporter”.

Type 2A spiervezels zijn een beetje sneller dan Type 1 en hebben een voorkeur voor het verbranden van koolhydraten. Ze kunnen meer kracht leveren dan Type 1, maar raken sneller vermoeid. Type 2X, of “anaerobe” spiervezels, zijn voor de hoogste intensiteitsactiviteiten. Dit zijn de vezels die een rol spelen in krachtige sprints en demarages, maar ze zijn het snelst uitgeput van allemaal.

Belangrijk om te weten is dat er ook “hybride” vezels zijn – spiervezels die kenmerken delen van zowel slow-twitch als fast-twitch. De verdeling en het type van deze vezels in het lichaam kan sterk worden beïnvloed door training. Als je deze type vezels veel hebt in de spiergroepen die je nodig hebt voor wielrennen, dan ben je wellicht makkelijker aan te passen naar een sprinter of klimmer afhankelijk van het type trainingen dat je doet.

Deze hybride vezels verklaren dat sommige wielrenners zich makkelijker aanpassen aan het trainingsregime dan anderen.

Maar dan de brandende vraag is, hoe kom je er achter welke spiervezels jij hebt. Op dit moment is dat nog niet zo makkelijk te weten. De gouden standaard is een spierbiopt. Dan neem je een stukje spier uit het lichaam, wat geanalyseerd wordt onder een microscoop. Echter haal je dan dus spier weg, wat niet echt een optie is voor een topsporter. Plus de vraag rijst of dat ene stukje spier wel iets zegt over de vezelverdeling op andere plekken.

Tot dat we hiervoor betere methodes hebben is het dus eigenlijk vooral een kwestie van trainen en monitoren of de trainingen het beoogde doel bereiken.

Unlock Your Cycling Potential Today

Join thousands of cyclists who have improved their performance with JOIN's training plans.

Probeer het nu

Meer Informatie

Unlock Your Cycling Potential Today

Join thousands of cyclists who have improved their performance with JOIN's training plans.

By joining, you agree to our Terms and Conditions and our Privacy Policy.

Unlock Your Cycling Potential Today

Join thousands of cyclists who have improved their performance with JOIN's training plans.

By joining, you agree to our Terms and Conditions and our Privacy Policy.

Join Now

Join Now